28603 |
de raat uitbreken |
uittrekken:
ēttrękǝ (L289p Weert),
ūttrękǝ (L289p Weert)
|
Uitbreken van de raat bij het oogsten van de honing. Het volk is dan verwijderd. [N 63, 81a]
II-6
|
22126 |
de ring in een kapsule stoppen |
in het buisje doen:
in ’t bōske doon (L289p Weert)
|
de ring in een ijzeren kapsule stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23290 |
de roepen krijgen |
de roepen krijgen:
de reup kriege (L289p Weert)
|
De roepen krijgen, afgeroepen worden in de kerk, "onder de geboden staan", "onder de roepen zijn", "in de roepen gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23723 |
de rozenkrans bidden bij een overledene |
vijf ostertjes:
5 osterkes (L289p Weert)
|
De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25381 |
de slokdarm afsluiten |
opmaken:
ǫpmākǝ (L289p Weert)
|
Om te verhinderen dat de inhoud van maag en slokdarm het vlees verontreinigt, legt men meestal een knoop in de slokdarm. Omdat een knoop gemakkelijk uit de glibberige slokdarm glijdt, laat men er vaak het uiteinde van de dikke en vrij stugge luchtpijp aan vastzitten. Als men nu de knoop in de slokdarm legt, wordt terugglijden voorkomen door het stuk luchtpijp: dit kan immers niet door de lussen van de knoop glijden, omdat het daarvoor te groot en te weinig buigzaam is. Men sluit de slokdarm ook wel af door er een doek of iets dergelijks in te duwen of een touwtje rond het einde ervan te binden. Voor de slacht krijgt het dier ongeveer anderhalve dag geen voer om te voorkomen dat de maag en darmen te vol met vuil zijn. [N 28, 77]
II-1
|
33926 |
de staart couperen |
zwensen:
zwē̜nsǝ (L289p Weert)
|
Het kappen of afsnijden van de staart van veulens gebeurt na enkele dagen of weken. Nadat de staart zuiver gemaakt en afgebonden is, wordt hij afgesneden en toegebrand. [N 8, 103d]
I-9
|
34273 |
de stal uitmesten |
uitmesten:
ūtmęstǝ (L289p Weert)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
kippen:
kipǝ (L289p Weert),
opkippen:
ǫpkipǝ (L289p Weert),
opstoten:
ǫpstōǝtǝ (L289p Weert)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
18062 |
de stuipen hebben |
de stuipen hebben:
de stoeepe hebbe (L289p Weert)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18063 |
de stuipen krijgen |
de stuipen krijgen:
de stoeepe krieege (L289p Weert)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|