18153 |
dokteren |
dokter spelen:
den dokter spuule (L289p Weert),
dokter zijn:
doktere = naar de dokter lopen.
dokter zeen (L289p Weert)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
watergier:
watergier (L289p Weert)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
18983 |
dom |
achterlijk:
aachterluk (L289p Weert),
dom:
dom (L289p Weert),
lomp:
lo‧mp (L289p Weert),
stom:
stom (L289p Weert),
stóm (L289p Weert)
|
dom || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
gebed voor de koning:
gebed vor de kuunigin (L289p Weert)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L289p Weert)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
achterover:
achteroeëver (L289p Weert),
houten kop:
houten kop (L289p Weert),
klotskop:
klotskop (L289p Weert),
lomperik:
loómperik (L289p Weert),
stomme achterover:
stómmen achteroeëver (L289p Weert),
stommerik:
stommerik (L289p Weert),
stómmerik (L289p Weert)
|
dom persoon || dommerik (fig.) || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || stommeling, domoor || stommerd
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
dreet:
dreêt (L289p Weert),
dutsel:
dodzel (L289p Weert),
stomme doos:
stom doees (L289p Weert)
|
domme vrouw || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
wentj (L289p Weert)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dompelen (L289p Weert, ...
L289p Weert),
dopen:
duipe (L289p Weert),
onderduwen:
ongerdowwe (L289p Weert),
soppen:
soppe (L289p Weert),
tonken:
tónke (L289p Weert)
|
dompelen [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
31499 |
domper |
tegenhouder:
tīgǝnhǭjǝr (L289p Weert)
|
Zware stang om klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. De voorzijde van de domper kan vlak zijn of er kan een uitholling in zijn aangebracht. Soms wordt voor dit werk ook een zware hamer gebruikt. Zie ook afb. 179. [N 33, 299]
II-11
|