e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doof doof: douf (Weert) doof [SGV (1914)] III-1-1
doofpot amerenpot: aomerepot (Weert), amerpot: aomerpot (Weert), doofpot: doͅu̯fpoͅt (Weert, ... ) doofpot [N 05A (1964)] || doofpot, aarden of koperen potwaarin de gloeiende kool of aomere uit de bakoven werden opgevangen, met het deksel werd de lucht afgesloten om het doven te veroorzaken || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
doofstom doofstom: doufstom (Weert) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: doije (Weert, ... ), t slaakt]: aafgaon (Weert), doe’je (Weert), ’t doōjtj (Weert), ’t wair geit aaf (Weert) dooien [SGV (1914)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier doren: dūǝrǝ (Weert) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
dooierzwam cantharel: ± Veldeke  kantarel (Weert) Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)] III-4-3
doop doop: duip (Weert, ... ), dopen, het ~: t duipe (Weert) doop [SGV (1914)] || Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbewijs doopbewijs: duipbewiees (Weert) Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopdekentje doopdoek: duipdook (Weert), duupdook (Weert), doopkleedje: doupkledje (Weert) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopgetuige getuige zijn: getuuge zeen (Weert) Als doopgetuige aanwezig zijn [an doof joaë]. [N 96D (1989)] III-3-3