20500 |
drank |
drank:
Drânkwaage: drinkeboer Verklw. drênkske
drânk (L289p Weert),
drinken:
dreenke (L289p Weert),
drinke (L289p Weert)
|
drank || drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L289p Weert)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L289p Weert),
drieef (L289p Weert)
|
dreef [SGV (1914)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
banden:
banne (L289p Weert),
banderen:
bèndere (L289p Weert),
bêndere (L289p Weert),
grijnen:
grie‧ne (L289p Weert),
meken:
maeke (L289p Weert),
zaniken:
zaneke (L289p Weert),
zumpen:
suppe (L289p Weert),
zumpe (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
drenzen [SGV (1914)] || drenzen, zeuren || drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || huilend zeuren || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
dreswaar (L289p Weert),
lage kast:
lieege kast (L289p Weert)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23727 |
drie weesgegroeten |
drie weesgegroetjes:
drei-j wiesgegroetjes (L289p Weert)
|
De drie Weesgegroeten aan het begin van het Rozenhoedje of de Rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31387 |
driekantige vijl |
zaagvijl:
[zaagvijl] (L289p Weert)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viool:
fiejoeël (L289p Weert),
viooltje:
± Veldeke
fiuuulke (L289p Weert)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)] || viooltje
III-4-3
|
29827 |
drieklezoor |
(een) drie-/drijkwart:
drikwart (L289p Weert),
drie-/drijkwart(s)steen:
drikwārtstęjn (L289p Weert),
drie-/drijvierel:
drejvī̄rǝl (L289p Weert)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
drejkuueninge (L289p Weert),
dri-jkuuninge (L289p Weert)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|