23815 |
driekoningenavond |
verloren maandag:
verloeere moemdjeg (L289p Weert)
|
5 januari, Dertienavond. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27465 |
driepoot |
luie knecht:
lø̜i̯ǝ knɛxt (L289p Weert)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (L289p Weert)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
driespeen:
drispīǝn (L289p Weert)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
23811 |
drievuldigheidszondag |
drievuldigheidszondag:
drejvuldigheidszoondig (L289p Weert),
dri-jvöldigheidszondeg (L289p Weert)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18866 |
driftig |
colrig (<fr.):
cf. Fr. colère
klaerig (L289p Weert),
driftig:
driftig (L289p Weert),
giftschijter:
gifschiee‧ter (L289p Weert),
kort aangezet:
kort aangezatte (L289p Weert)
|
driftig [SGV (1914)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31463 |
drijfhamer |
drijfhamer:
drī.fhāmǝr (L289p Weert)
|
In het algemeen een hamer die men bij metaaldrijfwerk gebruikt. Zie ook het lemma "drijven". De banen van de stalen kop van de hamer kunnen al naar gelang de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd, vlak of halfbolvormig zijn. Zie ook afb. 160. Verschillende respondenten (o.m. uit L 423, Q 117, 118) gebruikten voor het drijfwerk een bolhamer. Deze antwoorden zijn verplaatst naar het lemma "bolhamer". [N 33, 57; N 33, 66; N 64, 39g; N 64, 39c; N 66, 6g]
II-11
|
29267 |
drijfriem |
snaar:
snǭr (L289p Weert)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
ijskernel:
ieskernel (L289p Weert),
Geh. Weert. Zie i.v. popperel. (t Daghet in den Oosten VI, 98)
ijskornel (L289p Weert),
Ook: kokkerêl.
iêskernêl` (L289p Weert),
Sub popperel. Geh. Maeseyck. (t Daghet in den Oosten VI, 122)
ijskornel (L289p Weert),
ijspoeperd:
met dit speelgoed werd vroeger op het ijs gespeelt
ieespoepert (L289p Weert),
kernel:
kernêl` (L289p Weert),
Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde. Die für Nederweert, Weert und Swartbroek belegten kernel-, kurnel-Formen könnten auch auf diesen Grundtyp und zwar auf die Formen des 13. Jhs. corneille, cornille zurückgehen.
kernel, kurnel (L289p Weert),
tweede e-klank is iets langgerekt
kərnel (L289p Weert),
kokkerel:
Sub iêskernêl`.
kokkerêl (L289p Weert),
popkernel:
pōēpkernel (L289p Weert),
De "poepkernêl"blijft draaien zolang hij wordt aangedreven met de zweep. Men kon hem ook n eind wegslaan.
poepkernêl (L289p Weert),
met dit speelgoed werd vroeger op het ijs gespeelt
poepkernel (L289p Weert),
poepkernêl= tol aangedreven door zweepje
poepkernêl (L289p Weert),
Sub kernêl`.
poepkernêl` (L289p Weert),
zijpspringer:
Sub kernêl`.
ziêpsprînger (L289p Weert)
|
/ [SND (2006)] || Draaitol, aangedreven met een zweepje. || Draaitol, die met een zweepje wordt aangedreven. || drijftol [SGV (1914)] || Drijftol. || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || IJsdob, dob die met eene zweep voortgedreven wordt. || Kreisel (Peitschkreisel). || Tol aangedreven door n zweep (geîselke). || Zie i.v. popperel [IJsdop, dop die met eene zweep voortgedreven wordt].
III-3-2
|
28640 |
drijfvoeren |
drijfvoeren:
drīfvōrǝ (L289p Weert),
prikkelen:
prekǝlǝ (L289p Weert)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|