25232 |
droog blijven |
droog blijven:
drŭŭg blîĕve (L289p Weert),
het blijft droog:
blieftj (L289p Weert),
het houdt aan:
heltj aan (L289p Weert),
het houdt zich:
heltj zich (L289p Weert),
t blijft over]:
blieftj (L289p Weert),
te wèèr heltj ’t (L289p Weert),
’t drieftj oōver (L289p Weert)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
gaapziekte:
gaapzikdje (L289p Weert)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
afdroogdoek:
aafdruugdook (L289p Weert),
aafdruuëgdook (L289p Weert),
handdoek:
hânddook (L289p Weert),
schoteldoek:
sxōtəldōk (L289p Weert),
schotelendoek:
schoeeteledook (L289p Weert)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drø̄xstǭn (L289p Weert)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25129 |
droogte |
droogte:
dreugt (L289p Weert)
|
droogte [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
20554 |
drop |
drop:
drop (L289p Weert),
suikerpek:
sókkerpéék (L289p Weert)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klis:
zie ook schuumke trekke en sókkerpaêk
klis (L289p Weert),
suikerpekwater:
sokkerpaekwater (L289p Weert),
sókkerpéékwater (L289p Weert)
|
dropwater, water bij laurierdrop || Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20619 |
dropwater maken |
schuimpje trekken:
In een fles werd water met laurierdrop "sokkerpaek"gedaan, dat werd flink geschud en de fles werd in een koud en donker hoekje geplaatst. Dan werd ¯t spul goed zwart (zeutwaater). Als er flink wat bruinwitte schuim opkwam, dan werd die opgezogen en dat noemde men "schuumke trekke
schuumke trekke (L289p Weert),
langzaam uit de fles zuigen
schuumke trekke (L289p Weert)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] || schuimke trekken
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezerig (weer):
miezerig (L289p Weert),
nat (weer):
eine nate zomer (L289p Weert, ...
L289p Weert),
naat (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
naat wèèr (L289p Weert),
neet waer (L289p Weert),
náát (L289p Weert),
nat koud:
naatkoad (L289p Weert),
regenachtig (weer):
rééngeléchtig wéér (L289p Weert),
regenweer:
rengelwèèr (L289p Weert),
ruizelig:
ruzelig (L289p Weert),
schuiverachtig:
schuuverechtig (L289p Weert),
waterig:
waterig (L289p Weert),
waterig koud:
waterig kôd (L289p Weert),
waterkoud (weer):
waaterkaod (L289p Weert)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || koud, nat en winderig || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druppen:
drupe (L289p Weert, ...
L289p Weert),
hê droptj van den renge (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
hê dröpt van den règen (L289p Weert),
hê dröptj van den règen (L289p Weert),
hê dröptje van den règen (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|