34534 |
een ei schouwen |
schouwen:
sxǫu̯ǝ (L289p Weert)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
ophalen:
ǫphãlǝ (L289p Weert)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
34523 |
een haan snijden |
kapuinen:
kǝpunǝ (L289p Weert)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
21991 |
een hoog bedrag op één duif zetten |
vol poulen (<fr.):
vo‧lpoele (L289p Weert)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: een hoog bedrag op één duif zetten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19855 |
een huis huren |
huren:
heure (L289p Weert),
hø̄rə (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
een huis huren [DC 35 (1963)], [ZND 27 (1938)] || huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitpalen:
ūtpǭlǝ (L289p Weert),
uitzetten:
ūt˲zętǝ (L289p Weert)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
21911 |
een jong pas uit het ei |
platte, een ~:
platte (L289p Weert)
|
een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
unne keter hebbe (L289p Weert)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30125 |
een keldergewelf maken |
kelderdek maken:
kęldǝrdɛk mākǝ (L289p Weert),
keldergewelf maken:
kɛldǝrgǝwø̜lf mākǝ (L289p Weert)
|
Wanneer men een kelder van troggewelven wil voorzien, worden er eerst van muur tot muur ijzeren profielbalken gelegd op een onderlinge afstand van 1,5 m. Tussen de balken worden vervolgens de gewelven gemetseld, waarbij als tijdelijke steun een formeel wordt gebruikt. [N 32, 20c; monogr.]
II-9
|
21969 |
een klein plankje als zitplaats voor de duif |
schapje:
schaepke (L289p Weert)
|
een klein plankje dienend als zitplaats voor de duif. Elke duif heeft zo meestal een vaste plaats. [N 93 (1983)]
III-3-2
|