26033 |
euziestaart |
schootbalkje:
sxuǝt˱bɛlǝkskǝ (L289p Weert)
|
Het schuine balkje dat aan de buitenkant onder tegen de oorbomen is bevestigd. Zie ook afb. 18. [N O, 44j]
II-3
|
23610 |
evangelie |
evangelie:
evangelie (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele koppel:
dǫbǝl [koppel] (L289p Weert),
dwarskoppel:
dwē̜rs[koppel] (L289p Weert)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
26174 |
evenwichtig |
schootwichtig:
sxōǝtwextex (L289p Weert),
wichtig:
wextex (L289p Weert)
|
Gelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7r]
II-3
|
26537 |
ezel |
ezel:
ī.zǝl (L289p Weert),
hanggareel:
haŋǝriɛl (L289p Weert),
hefarm:
hø̜fǝrǝm (L289p Weert)
|
Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.] || De horizontale balk waar de pasbrug aan één zijde op rust. Zie ook afb. 85. Volgens de invullers uit l 318 en l 321 werd deze balk vooral in torenmolens op deze wijze gebruikt. [N O, 23c]
II-11, II-3
|
30150 |
ezelsrug |
ezelsrug:
ēzǝlsrø̜k (L289p Weert),
ē̜zǝlsrø̜k (L289p Weert),
īzǝlsrø̜k (L289p Weert)
|
Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.]
II-9
|
19423 |
fakkel |
fakkel:
fakkel (L289p Weert)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20172 |
familie |
familie:
femiêlie (L289p Weert),
femi‧lie (L289p Weert)
|
familie || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
22664 |
fanfare |
fanfare:
fanfaar (L289p Weert)
|
Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19142 |
fatsoenlijk |
ordentelijk:
ordêntelik (L289p Weert)
|
fatsoenlijk
III-1-4
|