e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gelijkspelen om spelen: um spuule (Weert) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
gelijktijdig lossen gezameld lossen: gezaameldj losse (Weert) het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)] III-3-2
geloof geloof: gelouf (Weert), glauf (Weert) geloof [SGV (1914)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] III-3-3
gelooven geloven: geluive (Weert) gelooven [SGV (1914)] III-3-3
geloven geloven: gluive (Weert) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] III-3-3
geluid van de patrijs kierewieten: kierewiete (Weert) het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)] III-4-1
geluid van naderend onweer donderen: dondere (Weert), gerommel: gerommel (Weert), rommelen: rommele (Weert), rommelen (Weert) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geluidloos een wind laten ene op de sokken laten (gaan): oppe zàk loate goan (Weert) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1
geluk geluk: gelök (Weert) geluk III-1-4
gelukken lukken: lökke (Weert) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4