e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gevlochten zeef aardappelzeef: ɛrpǝlǝziǝf (Weert) Lage mand, met ver uitelkaar liggende bodemstokken, die als zeef wordt gebruikt. Door er een schuddende beweging mee te maken, vallen de kleinere deeltjes zoals as en zand op de grond en blijven de grotere in de mand achter. [N 40, 118] II-12
gevoelig (zijn) gevoelig: geveulig (Weert, ... ), het gauw voelen: veultj ut gauw (Weert) gevoelig [SGV (1914)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)] III-1-1
gevoelloos (zijn) dood: doeed (Weert, ... ), doof: b.v. douf vingers (Weert), douf vingers (Weert) Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)] || Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] || stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)] III-1-1
gevormd worden het vormsel krijgen: vormsel kriege (Weert) Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)] III-3-3
gewas gewas: gǝwas (Weert) Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.] I-4
gewei van een hert gewei: gewei-j (Weert), hoorn: huur (Weert) Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)] III-4-2
gewelf gewelf: gǝwø̜lǝf (Weert), gəwøͅlf (Weert, ... ), gewelfsel: gǝwø̜lǝfsǝl (Weert), verwelf: vərwøͅlf (Weert) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)] II-9, III-3-3
gewelfschildering gewelfschildering: gəwøͅlfsxeldəreŋ (Weert), schildering: schildering (Weert) Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)] III-3-3
geweten geweten: gewieete (Weert) Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)] III-3-3
gewillig gewillig: gewillig (Weert) graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)] III-1-4