e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grondwerker grondwerker: grontwę.rǝkǝr (Weert) De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.] II-9
grondzeiler grondzeiler: grondzeiler (Weert), veldmolen: vɛltmyǝlǝ (Weert) Bovenkruier waarvan de zeilen alleen vanaf de begane grond kunnen worden bediend. Dit molentype is dus niet voorzien van een galerij of een molenberg. [N O, 32c] II-3
groot in zijn soort jaap: jaep (Weert), jachel: jachel (Weert), kadei: kadee (Weert), knaap: knaap (Weert) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
grootmoeder grootje: grootje (Weert), grootmoeder: groeëtmoder (Weert, ... ), groo-etmooder (Weert), grooetmooder (Weert, ... ), grootmoder (Weert), groutmooder (Weert, ... ), grôêtmoder (Weert, ... ), meuntje: Nederweert  meunike (Weert), oma: oma (Weert, ... ), omae (Weert) grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: groeëtojjers (Weert), groo-etoajers (Weert) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootte grootte: gruĕdje (Weert, ... ) grootte [SGV (1914)] III-4-4
grootvader grootvader: groeëtvader (Weert, ... ), groo-etvader (Weert), grooetvader (Weert, ... ), grootvader (Weert), groutvader (Weert, ... ), grôêtvader (Weert, ... ), opa: opa (Weert, ... ) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: graot (Weert), groe-et (Weert), groet (Weert), groeët (Weert) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote boerderij hoeve: hūf (Weert) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote duiventeek teek: teeke (Weert) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)] III-3-2