22676 |
grote trom met bekkens |
dikke trom:
dikke trom (L289p Weert)
|
Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24640 |
grote waterweegbree |
weegzaadje:
± Veldeke
wíeegzöädje (L289p Weert)
|
Waterweegbree (grote) (alisma plantago-acquatica). De plant is 20 tot 150 cm groot en heeft grote, boven het water uitstekende bladeren; de bladeren zijn tevens lancetvormig, met een iets hartvormige voet; de bloemen groeien in een grote pluim en zijn wit [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24857 |
grote weegbree |
keukenblader:
vroeger als verpakking, omhulsel van etenswaar
kookeblaar (L289p Weert),
koekeblad:
kōkǝblāt (L289p Weert),
weegblader:
mv.
weekblaar (L289p Weert),
weegzaadje:
± Veldeke
wieegzöädje (L289p Weert),
weekbladeren:
wēkblār (L289p Weert)
|
Grote weegbree (plantago major 10 tot 50 cm groot. Alle bladeren staan in een wortelrozet en zijn bijna eirond of eivormig, de bladeren parallelnervig en langgesteeld; de bloemen bevinden zich in lange cilindrische aren, de bloemkroon is vliezig, en bru [N 92 (1982)] || Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. || weegbree || weegbree, grote —
I-5, III-4-3
|
25234 |
grote wolk |
wolk:
wollek (L289p Weert)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24166 |
grutto |
oeversnep:
oeversnèp (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
grutto || grutto (41 lange rechte bek en poten; wit in de vleugel; luidruchtig; algemeen in weiland; roep onder de pronkvlucht hoog in de lucht [grrieto, grrieto] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18872 |
gruwelijk |
ijselijk:
ieeselik (L289p Weert),
schrikkelijk:
schrikkelik (L289p Weert)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32626 |
guano |
guano:
guano (L289p Weert)
|
Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a]
I-1
|
19082 |
guit |
guit:
guut (L289p Weert)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
18834 |
guitig |
plagerig:
ploagerig (L289p Weert)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gōldje (L289p Weert),
guldje (L289p Weert),
⁄ne gölje (L289p Weert),
piek:
piek (L289p Weert),
pieteman:
pietemanne (L289p Weert)
|
gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|