29323 |
hekel |
hegel:
hēgǝl (L289p Weert),
reep:
rē̜p (L289p Weert)
|
Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.] || Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5, II-7
|
26148 |
hekken |
hekken:
hękǝ (L289p Weert)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26155 |
heknagels |
boutjes:
bǫw.tjǝs (L289p Weert),
nagelen:
niǝgǝl (L289p Weert)
|
De ijzeren nagels waarmee zoomlatten en hekscheien aan elkaar worden bevestigd. De handgesmede nagels die men in l 318 en l 321 kende, waren voorzien van grote koppen. [N O, 2h]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
sxęjǝ (L289p Weert)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
23906 |
hel |
hel:
hèl (L289p Weert)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
gaaruit:
gaâroet (L289p Weert),
hartstikke:
herstikke (L289p Weert),
helegaar:
hieëlegaar (L289p Weert),
helemaal:
hieëlemaol (L289p Weert),
kaal:
kaal (L289p Weert),
moedermins (alleen):
(zo wordt het ook genoemd).
moormins (L289p Weert),
moederzielig (alleen):
(in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).
moorzieëlig (L289p Weert),
ram:
ram (L289p Weert),
rats:
rats (L289p Weert)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
18998 |
helpen |
helpen:
hêllepe (L289p Weert)
|
helpen
III-1-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
dən e.məl (L289p Weert),
heemel (L289p Weert),
hieemel (L289p Weert)
|
De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND]
III-3-3
|
23894 |
hemelrijk |
hemel:
heemel (L289p Weert),
hieemel (L289p Weert)
|
Het hemelrijk. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23241 |
hemelvaartsdag |
hemelvaart:
hemelvaart (L289p Weert),
hiemelvaart (L289p Weert)
|
Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|