e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoekstijlen hoekstijlen: hōksti.lǝ (Weert) De vier stijlen in de hoeken van de molenkast. Zie ook afb. 14. [N O, 43b] II-3
hoekstijlen van een achtkant hoekstijlen: hōkstī.lǝ (Weert) De acht vierkante stijlen die bij een achtkant op acht stenen pilaren of veldmuren rusten. Zie ook afb. 34. [N O, 58b] II-3
hoekstijlen van voor- en achterkeuvelens hoekstijlen: hōkstilǝ (Weert) De schuingeplaatste zijstijlen in voor- en achterkeuvelens van de Hollandse molen. [N O, 51e] II-3
hoektand hoektand: hooktand (Weert), oogtand: ouchtà:nt (Weert), òugtang (Weert) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoektouw toptouw: tǫptǫw (Weert) Het touw waarmee de hoeken van de zeilen worden vastgezet. [N O, 5j; A 42A, add.] II-3
hoektroffel hoekschupje: hōksxø̜pkǝ (Weert) Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.] II-9
hoekzetter hoekenopzetter: hø̄k˱ǫp˲zętǝr (Weert) Metselaar die de hoeken van een bouwwerk opmetselt. Uit woordtypen als 'bekwame metser' (K 353), 'beste vakman' (Q 202) en 'vakman' (Q 121c) blijkt dat de hoekzetter een goed vakman moet zijn. Uit de opmerkingen van een aantal invullers wordt duidelijk, dat men in het onderzoeksgebied slechts zelden zonder profielen werkte. Dit laatste verschijnsel was vooral in Duitsland bekend. [N 31, 9d; monogr.] II-9
hoepel reep: reip (Weert, ... ), Vergelijk Du. Reifen.  reîp (Weert) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || Hoepel. III-3-2
hoepelen repen: reipe (Weert, ... ), rijpe (Weert), /  reipe (Weert), [Met afbeelding]. Sub reîp. Vergelijk Du. Reifen. Kerreîp: ijzeren hoepel om karrewiel.  reîpe (Weert) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepelen [SND (2006)] || Hoepelen. III-3-2
hoepelrok repenrok: reiperok (Weert, ... ) hoepelrok || hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3