22139 |
hoklijst |
hoklijst:
hoklieest (L289p Weert)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: hoklijst, lijst waarop alle duiven moeten worden ingeschreven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26581 |
hol scherpen |
hol scherpen:
huǝl sxęrpǝ (L289p Weert),
rond scherpen:
ront sxęrpǝ (L289p Weert)
|
De groeven hol maken. [N O, 34c]
II-3
|
22024 |
holenduif |
blauwe houtduif:
blauwe houtduif (L289p Weert),
holenduif:
hôôledōēf (L289p Weert)
|
holenduif || holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29817 |
holle steen |
zwemsteen:
zwømstęjn (L289p Weert)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
30165 |
holronde voegspijker |
ronde voegspijker:
rondǝ vuxspi.kǝr (L289p Weert)
|
Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.]
II-9
|
24323 |
hom |
melkkuit:
WLD
mellekkuut (L289p Weert)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
heummel (L289p Weert),
hommelt:
WLD
hömmeltjer (L289p Weert),
hommeltje:
hummeltjer (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
mv.
hummeltjer (L289p Weert),
ook in ZND 01, a-m
hunmmeltje (L289p Weert),
horzel:
hōstəl (L289p Weert)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)], [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
ho‧mp (L289p Weert)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (L289p Weert)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
duuk:
duuk (L289p Weert, ...
L289p Weert),
hond:
hond (L289p Weert),
hoónt (L289p Weert, ...
L289p Weert),
hōnd (L289p Weert)
|
hond [SGV (1914)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|