29109 |
innemen |
innemen:
ennēmǝ (L289p Weert)
|
Door het innaaien van zomen of plooien het kledingstuk nauwer maken. [N 62, 23a; MW]
II-7
|
22092 |
inrichting waarin binnenkomende duiven in een val zitten |
superval:
superval (L289p Weert)
|
Hoe heet de inrichting waarin binnenkomende duiven in een val zitten, waardoor men gemakkelijk de ring af kan nemen (nieuwe Amerikaanse uitvinding; zie tekening 5)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22093 |
inrichting waarin de duiven zich kunnen wassen |
baadbak:
beejbak (L289p Weert)
|
een inrichting, meestal op de duivetil, waarin de duiven zich kunnen wassen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20835 |
inschenken |
inschudden:
Schötj ¯r mich nog mer eînen in
inschödde (L289p Weert),
schudden:
Hae schödje-n-¯m um wi-j niks
schödde (L289p Weert)
|
inschenken || inschenken, uitgieten, schudden
III-2-3
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
inslaon (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enspanǝ (L289p Weert)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
28556 |
interen |
interen:
entę̄rǝ (L289p Weert)
|
Het aanspreken van de voorraad voedsel door de bijen, die in wintertros bij elkaar hangen. [N 63, 54c]
II-6
|
20378 |
introuwen |
introuwen:
als jong echtpaar bij familie gaan inwonen
introuwe (L289p Weert)
|
introuwen
III-2-2
|
23605 |
introïtus |
introtus (<lat.):
introitus (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28638 |
invoederen |
invoeren:
envōrǝ (L289p Weert),
opvoeren:
opvōrǝ (L289p Weert)
|
Het voeren van de bijen met suiker, suikerwater of voederhoning, voordat de winter begint. [N 63, 110a; monogr.]
II-6
|