e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
avondtriduüm avondtridum: aovendjtriduum (Weert) Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)] III-3-3
avondwake avondmis: aovendjmes (Weert) De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)] III-3-3
azijn azijn: asien (Weert), azien (Weert, ... ), ezien (Weert), edik: aek (Weert), eek (Weert) azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
b. houten roerriek roerder: rø̜̄rdǝr (Weert) Korte houten riek of gaffel gebruikt om het veevoer in de koeketel of varkensketel om te roeren. Doorgaans, indien aanwezig en bekend, tezamen met de voerriek in gebruik. Soms is het niet meer dan een eenvoudige houten stok of knuppel. Voor brijzel- in brijzelknous, enz. zie de namen voor de veevoerketel in aflevering I.6. [N 18, 31] I-5
baaien onderrok baaien rok: baajerok (Weert) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort baalscholk: baalschulluk (Weert), balenscholk: baleschölk (Weert) voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs sleuren: sleuren (Weert), sleûre (Weert), sluu:re (Weert), sluure (Weert, ... ), sluuëre (Weert), sluu‧re (Weert) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden (op ijs). || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
baantje glijden op het ijs: hakken hakken: Men waarschuwde elkaar door te roepen: "hakke", of men dreigde elkaar met die uitroep.  hakke (Weert), hakken sleuren: hakke(sluure) (Weert) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || De hakken tussen iemand zijn benen insteken als die op het ijs aan het baantje glijden is met de bedoeling hem te laten vallen. III-3-2
baard baard: baard (Weert, ... ), baart (Weert, ... ), naalden: nǭldjǝ (Weert) baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
baard van de hollandse molen baard: bārt (Weert) Het schild dat onder aan de windpeluw is bevestigd en waarop vaak de bouwdatum van de molen vermeld is. Zie ook afb. 28. [N O, 54g] II-3