31572 |
karwip |
luie knecht:
lø̜je knɛxt (L289p Weert),
lø̜jǝ knɛx (L289p Weert)
|
Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.]
II-11
|
19695 |
kast |
kast:
kast (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
kazuifelkast:
kazuifelkast (L289p Weert),
sacristiekast:
sakristi-jkast (L289p Weert)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28440 |
kastdeksel |
deksel:
dęksǝl (L289p Weert)
|
Een dekplank of dak op de kast die de bovenste kamer moet afdekken. Een dergelijk dak beschut bijen, broed en voorraad voor regen en wind. De plank heeft de oppervlakte van de broedkamer. Ze moet bijenruimte boven de ramen laten. Een combinatie van dekplank en bijenuitlaat is mogelijk maar dan moet het gat voor de uitlaat niet in het midden maar zo dicht mogelijk bij een der ramen zitten. [N 63, 10j; N 63, 10k; Ge 37, 25]
II-6
|
19505 |
kastplank |
schap:
sxāp (L289p Weert)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
katapult:
kattepul (L289p Weert),
kattenprul:
katteprul (L289p Weert, ...
L289p Weert),
[Met afbeelding]. Deze werd gemaakt van n gaffelvormige tak van liguster plus 2 elastieken plus leren houdertje voor het steentje. Het schieten met de katapult was zeer gevaarlijk en is thans verboden.
katteprûl (L289p Weert)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] || Katapult. || Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
katholiek (L289p Weert)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
kǝtu.n (L289p Weert),
kǝtūn (L289p Weert)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
25430 |
katrol |
katrol:
katrǫl (L289p Weert)
|
Katrol, in gebruik bij het omhooghijsen van het rund. [N 28, 64; N 28, 65]
II-1
|