e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keelpijn keelpijn: kɛ.lpin (Weert) keelpijn [RND] III-1-2
keep bosvink: bòsvink (Weert), keep: keep (Weert), oranjevink: oranjevink (Weert), spaanse bokvink: spaanse bókvînk (Weert) keep || keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)] III-4-1
keerbeitel opzetbeitel: op˲zet˱bęjtǝl (Weert) De bovenste, niet snijdende beitel van sommige houtschaven die boven op de schaafbeitel bevestigd is. Zie ook afb. 31d. De keerbeitel voorkomt dat er bij het schaven houtvezels uit het hout worden getrokken. Daarom wordt de keerbeitel zo dicht mogelijk tegen de snede van de schaafbeitel geplaatst. [N G, 35c; N 53, 54g; monogr.] II-12
keerblokken consoles: consoles (Weert) De houten blokken waarop de stellingschoren aan de onderzijde steunen tegen de molenromp. [N O, 57i] II-3
keerklossen drijfklossen: driǝfklǫsǝ (Weert), keerklossen: kiǝrklǫsǝ (Weert) Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d] II-3
keerkuip kuip: ky.p (Weert), weerkuip: wę̄rky.p (Weert) De opstaande houten ring die het rollenkruiwerk aan de buitenkant omsluit om overkruien tegen te gaan. Zie ook afb. 29. [N O, 53g; A 42A, 106 add.] II-3
keerstijl weerstijl: wīrstiǝl (Weert) Van binnenuit gezien de rechtse van de twee smeerstijlen. Zie ook afb. 17. De keerstijl is soms versterkt met een schuine steunbalk, de steker. Zie ook het lemma ɛstekerɛ.' [N O, 28g; A 42A, 87] II-3
keerstrook, wendakker voordel: vøę̄rǝl (Weert), vø̄rǝl (Weert) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffe (Weert, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: kegele (Weert), Vroeger buiten gespeeld naast n café met 9 kegels en houten bal met vingergrepen. De kegels werden in ruitvorm opgesteld. Vóór de opgestelde kegels was n plank, die als een soort houten baan diende, waarop men de houten bal vanaf de meet gooide. Achter de kegels was een houten schot om de bal tegen te houden.  keegele (Weert) De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || Kegelen. III-3-2