31225 |
koper |
koper:
kuǝpǝr (L289p Weert)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
putsə (L289p Weert)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21644 |
kopergeld |
kopergeld:
koepergeldj (L289p Weert)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kuǝpǝrslīǝgǝr (L289p Weert)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
24193 |
koperwiek |
klijster:
kliester (L289p Weert),
koperwiek:
kôôperwīēk (L289p Weert)
|
koperwiek || koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19582 |
kopje |
bak:
bak (L289p Weert),
kopje:
meestal zonder oor
kùpkə (L289p Weert),
schoteltje:
sxø̄təlkə (L289p Weert),
tas:
tas (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
een kop koffie [SGV (1914)] || kopje || kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
kopkeukelen:
kopkuikelen (L289p Weert),
kopkuitelen:
Sub kôelekop scheete.
kopkuitele (L289p Weert),
kuilekop schieten:
Ook: kopkuitele.
kôelekop scheete (L289p Weert),
kuitelen:
kuitele (L289p Weert)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || Kopje duikelen. || Rollen, koprollen.
III-3-2
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (L289p Weert)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
21944 |
koppel |
koppel:
koppel (L289p Weert),
kǫpǝl (L289p Weert)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5] || Wat is de dialectbenaming voor: een paar? [N 93 (1983)]
II-3, III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] || Wat is de dialectbenaming voor: het bij elkaar zetten van duivers (doffers) en duivinnen? [N 93 (1983)]
III-2-2, III-3-2
|