26548 |
kraanboom |
galgbalk:
galǝx˱balǝk (L289p Weert)
|
De rechtopstaande balk van de steenkraan. Zie ook afb. 86. [N O, 20b]
II-3
|
24196 |
kraanvogel |
jufferkraan:
jufferkraan (L289p Weert),
kroenekraan:
kroenekraan (L289p Weert),
kroenekraane (L289p Weert),
kroeënekraan (L289p Weert),
krôônekraan (L289p Weert)
|
kraanvogel [SGV (1914)] || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)] || kroenekraan
III-4-1
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabbe (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
jeuken:
jeuuke (L289p Weert),
krabbelen:
krabbele (L289p Weert),
krassen:
krasse (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
schrabben:
sxrabǝ (L289p Weert),
schrompen:
schrompe (L289p Weert),
schuren:
schoore (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zich schooren (L289p Weert)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1, III-1-2
|
25404 |
krabber |
schel:
sxɛl (L289p Weert)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
18372 |
krakende schoen |
kraakschoen:
kraakschoon (L289p Weert)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kraaltjes:
krelkes (L289p Weert),
krø͂ͅlkəs (L289p Weert),
krøͅlkəs (L289p Weert)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32072 |
kram |
boutogen:
bǫu̯tǫu̯gǝ (L289p Weert)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g]
I-13
|
33896 |
krampig |
kramptrekker:
krāmptrękǝr (L289p Weert)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
dubbele klijster:
döbbele kliester (L289p Weert),
dubbele lijster:
döbbele liêster (L289p Weert),
kramklijster:
kramklīēster (L289p Weert),
kramvogel:
kramvoogel (L289p Weert),
kramvôôgel (L289p Weert)
|
kramsvogel || kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24045 |
kransen |
sieren:
seere (L289p Weert)
|
Een krans van dennegroen maken voor een priesterfeest [krensen]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|