e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruidenjenever elsbitter: soort brandewijn gestookt volgens geheim recept onder toevoeging van aftreksel van alsemplant. Een Limburgse specialiteit  aelsbitter (Weert), kruidenjenever: krōjesjenaever (Weert) elsebitter || kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)] III-2-3
kruidnagel kruidnagel: kroednegel (Weert) kruidnagel [SGV (1914)] III-2-3
kruidwis elsen: aeltse (Weert), kruidwis: kroedwes (Weert), kroeetwes (Weert), kroetwes (Weert), kroetwis (Weert, ... ), kroetwés (Weert), krōētwes (Weert), krōētwis (Weert), palmtakje: palmtekske bij ónwei.r (Weert) De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)] || kruidwis [N 06 (1960)] III-3-2
kruidwis wijden kruidwis wijden: kroedwes wi-jje (Weert), kruidwis zengelen: kroeetwes zengele (Weert) De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)] III-3-2
kruien achterin kruien: axtǝren krø̜jǝ (Weert), kruien: kryi̯ǝ (Weert), krøjǝ (Weert), krø̜jǝ (Weert), varen: vārǝ (Weert), verkruien: vǝrkrø̜jǝ (Weert), voorin kruien: vyren krø̜jǝ (Weert) De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3
kruik baardkruik: (met afb.)  baardkroe‧k (Weert), kruik: kroek (Weert), krōēk (Weert), tuit: tuit (Weert) kruik [SGV (1914)], [ZND 29 (1938)] || kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kruiketting, kruitouw kruiketting: krøjkęteŋ (Weert), loopketting: lǫwpkęteŋ (Weert), springketting: spreŋkęteŋ (Weert), stormketting: stǫrǝmkęteŋ (Weert), touw: tǫw (Weert) De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.] II-3
kruilits spaaktouw: spǭktǫw (Weert) Het touw aan de staartbalk waarmee men het kruirad vastzet. In l 318 en l 321 gebruikte men als kruilits een ketting met ringen. [N O, 52h] II-3
kruim deeg: deig (Weert), greumel: grummel (Weert) kruim [SGV (1914)], [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel greumel: Verklw.gruuëmelke  gruuëmel (Weert), gritseltje: uitsluitend verklw. D¯r zitte gridzelkes inne pap, mam; di-j lös ich neet  grid’zelke (Weert), kruimel: kruuëmel (Weert) kruimel || scherp korreltje, kruimeltje III-2-3