17573 |
kruin |
kruin:
krōēen (L289p Weert),
krōēn (L289p Weert),
kruuen (L289p Weert),
kruun (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24038 |
kruinschering: kruin scheren |
de kruin scheren:
de kruun gschaere (L289p Weert)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
krø̜jpø̜̄l (L289p Weert)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
26587 |
kruipen |
kruipen:
krūpǝ (L289p Weert)
|
Het langzaam lopen van de molen. [N O, 13f]
II-3
|
24415 |
kruipend ongedierte |
spinnen:
WLD
spinne (L289p Weert),
wormen:
WLD
wörm (L289p Weert)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
± Veldeke
boeeterbloom (L289p Weert)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
26128 |
kruirollen |
rollen:
rǫlǝ (L289p Weert)
|
De houten of metalen rollen die in de rollenring over de onderring lopen en waarop de molenkap draait. Bij het Engels kruiwerk zijn de rollen van staal, hebben ze flenzen en lopen ze tussen op de boven- en onderring bevestigde rails. Zie ook afb. 31 en 32. [N O, 53d]
II-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
kruus, twīe kruuse (L289p Weert),
krys (L289p Weert)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)]
I-11, III-3-3
|
26239 |
kruisarmen |
kruisarmen:
kry.s˱ɛrǝm (L289p Weert),
spiegelbalken:
spēgǝlbɛlǝk (L289p Weert)
|
De vier gekruiste balken in het midden van het aswiel. Zij zijn zodanig samengevoegd dat in het midden een vierkante opening gevormd wordt waarin de molenas bevestigd kan worden. Vgl. afb. 49 en 50. Zie ook de lemmata ɛarmenɛ en ɛkruisarmen van het spoorwielɛ. Het betreft daar onderdelen van respectievelijk de watermolen en de rosmolen.' [N O, 11d; A 42A, 9; N O, 11e]
II-3
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
scheien:
sxęjǝ (L289p Weert)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|