30234 |
latei |
betonbalk:
bǝtonbalǝk (L289p Weert),
betonnen balk:
bǝtonǝ balǝk (L289p Weert),
ijzeren balk:
izǝrǝ balǝk (L289p Weert
[(modern)]
),
poutrelle:
pǝtrɛl (L289p Weert)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
17814 |
laten |
laten:
laote (L289p Weert),
loate (L289p Weert)
|
laten [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
26616 |
laten afkoelen |
open zetten:
ōpǝ zętǝ (L289p Weert)
|
De zakken meel wegzetten om ze te laten afkoelen. [N O, 38f]
II-3
|
25735 |
laten trekken |
trekken laten:
trękǝ lǭtǝ (L289p Weert)
|
Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38]
II-2
|
22076 |
laten uitvliegen |
loslaten:
losloate (L289p Weert)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23752 |
laten wijden |
akker wijden:
akker wi-jje (L289p Weert),
christoffelzengel:
christoffelzaengel (L289p Weert),
inzengelen:
inzaengele (L289p Weert),
laten inwijden:
loate inwi-je (L289p Weert),
laten inzengelen:
loate inzaengele (L289p Weert),
laten wijden:
laote wi-jje (L289p Weert, ...
L289p Weert),
loate wi-jje (L289p Weert),
laten zengelen:
loate zaengele (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34642 |
latwerk |
oogstleier:
uxstlęi̯ǝr (L289p Weert)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
20102 |
laurierboompje |
laurier:
loureer (L289p Weert)
|
laurier
III-2-1
|
25226 |
lauw weer |
laf (weer):
laf (L289p Weert),
lef (L289p Weert),
lam:
laam (L289p Weert),
lauw (weer):
lauw (L289p Weert, ...
L289p Weert),
lui (weer):
lui (L289p Weert),
moe (weer):
meug (L289p Weert)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
herrie maken:
herrie make (L289p Weert),
lawaai maken:
lewei make (L289p Weert),
laweit maken:
lewijt make (L289p Weert),
leven maken:
laeve make (L289p Weert),
spektakel maken:
spektakel make (L289p Weert)
|
lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|