e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
latei betonbalk: bǝtonbalǝk (Weert), betonnen balk: bǝtonǝ balǝk (Weert), ijzeren balk: izǝrǝ balǝk (Weert  [(modern)]  ), poutrelle: pǝtrɛl (Weert) Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.] II-9
laten laten: laote (Weert), loate (Weert) laten [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)] III-1-2
laten afkoelen open zetten: ōpǝ zętǝ (Weert) De zakken meel wegzetten om ze te laten afkoelen. [N O, 38f] II-3
laten trekken trekken laten: trękǝ lǭtǝ (Weert) Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38] II-2
laten uitvliegen loslaten: losloate (Weert) Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
laten wijden akker wijden: akker wi-jje (Weert), christoffelzengel: christoffelzaengel (Weert), inzengelen: inzaengele (Weert), laten inwijden: loate inwi-je (Weert), laten inzengelen: loate inzaengele (Weert), laten wijden: laote wi-jje (Weert, ... ), loate wi-jje (Weert), laten zengelen: loate zaengele (Weert, ... ) Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)] III-3-3
latwerk oogstleier: uxstlęi̯ǝr (Weert) Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d] I-13
laurierboompje laurier: loureer (Weert) laurier III-2-1
lauw weer laf (weer): laf (Weert), lef (Weert), lam: laam (Weert), lauw (weer): lauw (Weert, ... ), lui (weer): lui (Weert), moe (weer): meug (Weert) loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)] III-4-4
lawaai maken herrie maken: herrie make (Weert), lawaai maken: lewei make (Weert), laweit maken: lewijt make (Weert), leven maken: laeve make (Weert), spektakel maken: spektakel make (Weert) lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)] III-4-4