e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beenderen op het kerkhof schinken: znd 21, 009c  schinke (Weert) beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)] III-2-2
beervoetigheid (het heeft/staat) bereklauw: bē̜rǝklau̯ (Weert) Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9
beestachtig persoon; beestachtig beer: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  bier (Weert), beest: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  bieest (Weert), varken: vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon  verreke (Weert) met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)] III-1-4
beet beet: bēt (Weert), slijtage: slitāžǝ (Weert) De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o] II-3
beet, hap beet: bieet (Weert), bieət (Weert), bof: póf (Weert), hap: hap (Weert), Verklw. hepke Aetj uch ieërst ¯n hepke vuuër dejje gaotj  hap (Weert), muilvol: moel vôl (Weert) hap || hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)] III-2-3
beetje, een weinig fiezel: (meervoud: feêzels).  feêzel (Weert), kwak: (meervoud: kwakke; verkleinwoord: kwekske).  kwak (Weert), kwakje: (is verkleinwoord van kwak).  kwekske (Weert), maatje: in ut motje (Weert) geringe hoeveelheid || kleine hoeveelheid van iets [DC 31 (1959)] III-4-4
bef bavetje (<fr.): bavetje (Weert), chemisetje (<fr.): sammezetje (Weert), sjammezetje (Weert) bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)] III-1-3
begeerlijk begeerlijk: begaerlik (Weert), begêrlik (Weert) begeerlijk [SGV (1914)] || de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
begeerte wens: wi‧ns (Weert) een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)] III-1-4
begeleider van het baldakijn schut (ev.): schöt (Weert), schutters: schötters (Weert) De begeleiders van de hemel, bijvoorbeeld vier leden van de schutterij [hiëmelwach]. [N 96C (1989)] III-3-3