22438 |
maandag voor aswoensdag |
fooidag:
voejdaag (L289p Weert)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
maanddienst:
maondjdeenst (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
26255 |
maanijzers |
vangijzers:
vaŋīzǝrs (L289p Weert)
|
De metalen verbindingen tussen de vangstukken, eventueel ook een doorgaand ijzeren maanstuk over alle vangstukken of over de lassen van de stukken. Zie ook afb. 52. [N O, 12j]
II-3
|
25165 |
maansverduistering |
clips van de maan:
clipsch van de moan (L289p Weert),
clipsis van de maan:
clipses van de moan (L289p Weert)
|
Eclips van de maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
möönk (L289p Weert)
|
maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25162 |
maanx |
maan:
maon (L289p Weert, ...
L289p Weert),
moan (L289p Weert),
(meervoud: maone; verkleinwoord: mäönke).
maon (L289p Weert)
|
maan [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
28882 |
maasnaald |
maasnaald:
māsnǭldj (L289p Weert)
|
Grote naainaald met lang oog om mee te mazen. [N 62, 49c]
II-7
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slāxhǭi̯ǝ (L289p Weert)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
moat (L289p Weert)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25264 |
maatje, maat van 0,1 liter |
maatje:
(nat).
mötje (L289p Weert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|