21273 |
meester |
meester:
mɛ.istər (L289p Weert)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
centje steken:
centje staeke (L289p Weert),
op het schraampje doen:
op et schremke doon (L289p Weert),
op schraampje doen:
Er werd een lijn op de grond getrokken met daarop in het midden een vakje. Vanaf +- 5 meter wordt geprobeerd in dit vakje centen te gooien. De streep mag niet geraakt worden. Als dit iemand lukte kreeg hij de hele buit en begon het spel opnieuw.
schremke, op - doon (L289p Weert)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] || Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)] || Spel met centen.
III-3-2
|
28868 |
meetlint |
centimeter:
centimeter (L289p Weert)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mieëw (L289p Weert)
|
meeuw
III-4-1
|
21882 |
meevaller |
geluk:
gelōk (L289p Weert),
meeval:
meijva‧l (L289p Weert),
voordeel:
vuurdeil (L289p Weert)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22458 |
mei |
mei:
de mei (L289p Weert)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (L289p Weert),
meiboom:
meijboum (L289p Weert)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstbode:
dēnsbōi̯ (L289p Weert),
maagd:
māt (L289p Weert),
māxt (L289p Weert)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doorn:
deur (L289p Weert),
doornroosjes:
-
deurröskes (L289p Weert)
|
haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
koning:
kuuëning (L289p Weert),
WLD meikever met bruin schild / zie kop v.d. kevers
kuuning (L289p Weert),
mulder:
mölder (L289p Weert),
WLD meikever met wit schild / zie kop v.d. kevers
mölder (L289p Weert),
predikant:
predekant (stad) (L289p Weert),
prittekânt (L289p Weert),
spirtelekant (sic, platteland) (L289p Weert),
spritelekant (L289p Weert),
predikant (printempsgant)
predikant (L289p Weert),
WLD 4 soorten
prítteleka‧nt (L289p Weert),
schoenmaker:
WLD meikever met zwart schild / zie kop v.d. kevers
schoonmaker (L289p Weert)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|