29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlǝr (L289p Weert),
metser:
mɛtsǝr (L289p Weert)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L289p Weert),
metsen:
mętsǝ (L289p Weert),
mɛtsǝ (L289p Weert)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metseldraad:
mɛtsǝldrǭt (L289p Weert),
metseltouw:
mɛtsǝltǫw (L289p Weert)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30089 |
metselstenen bevochtigen |
gieten:
gētǝ (L289p Weert),
nat maken:
nāt mākǝ (L289p Weert),
sproeien:
sprujǝ (L289p Weert)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
29996 |
metselzand |
bergzand:
bɛrǝx˲za.nt (L289p Weert),
metselzand:
mɛtsǝlzant (L289p Weert),
papzand:
pap˲za.nt (L289p Weert),
scherpe zand:
sxɛrǝpǝ za.nt (L289p Weert),
sxɛrǝpǝ zant (L289p Weert)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
metworst:
gedroogde braadworst
metworst (L289p Weert),
saucijs:
seciés (L289p Weert),
sesies (L289p Weert)
|
metworst [N 06 (1960)] || metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19757 |
meubelstuk, meubel |
meubel:
myəbəl (L289p Weert)
|
meubel
III-2-1
|
21585 |
mevrouw |
vrouw:
vrouw + naam (L289p Weert)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
kermauwen:
klaaglijk miauwen
kermawwe (L289p Weert)
|
miauwen
III-2-1
|
17839 |
middagdutje doen |
slaapje doen:
slööpke doan (L289p Weert),
ungeren (ww.):
unjere (L289p Weert)
|
middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)] || sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|