31532 |
moersleutel |
sleutel:
slȳtǝl (L289p Weert)
|
In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.]
II-11
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoeəf (L289p Weert),
hoof (L289p Weert, ...
L289p Weert),
hō.f (L289p Weert),
hūəf (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
moeshof:
mōshōəf (L289p Weert),
mushō.f (L289p Weert)
|
[DC 03 (1934)] [N 05A (1964)] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)] [Willems (1885)] [ZND 19B (1936)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
motte (L289p Weert),
mótte (L289p Weert)
|
moeten [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
20596 |
moezen |
kapot koken:
kepot koeeke (L289p Weert),
moezen:
mooze (L289p Weert)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18269 |
mof |
mof:
mof (L289p Weert, ...
L289p Weert),
móf (L289p Weert)
|
(hand)mof gebruikt tegen koude handen || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19107 |
mogelijk |
mogelijk:
muuëgelik (L289p Weert)
|
mogelijk
III-1-4
|
19126 |
mogen |
mogen:
mooge (L289p Weert)
|
mogen
III-1-4
|
33902 |
mok |
mok:
mǫk (L289p Weert)
|
Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.]
I-9
|
27340 |
moker |
vuisthamer:
vū.sthāmǝr (L289p Weert)
|
Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.]
II-9
|
31275 |
moker, vuisthamer |
vuisthamer:
vū.sthāmǝr (L289p Weert)
|
Zware, vierkante ijzeren hamer met korte steel. Zie ook het lemma "moker" in Wld II.9, pag. 15. Volgens het Hertens woordenboek (pag. 266) was de vuisthamel een zware handhamer van ijzer of staal met twee vlakke banen en met een houten steel van ongeveer 25 cm lengte. Zie voor de woordtypes klauwe (Q 111) en klauwhamer (L 290, 291) ook RhWb IV, kol. 666, s.v. ɛKlaueɛ.' [N 33, 83; N 64, 40g; N 66, 7g; monogr.]
II-11
|