e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
najaarshoning najaarshoning: nǭjǭrshu.neŋ (Weert) Soort honing die uit de nectar van najaarsbloesem, vooral heidebloesem, is bereid. [N 63, 112a; monogr.] II-6
nascheren afscheren: āfsxē̜rǝ (Weert), stoppelen: stǫpǝlǝ (Weert) De haren die na het afkrabben van de opperhuid zijn blijven zitten met een mes of iets dergelijks verwijderen. [N 28, 32; N 28, 25; monogr.] II-1
natte sneeuw watersneeuw: smeltende sneeuw  wáátersnīē (Weert) verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
natuurlijke waterloop beek: biēk (Weert), biǝk (Weert), bē̜k (Weert), bīk (Weert), bīǝk (Weert), loop: lȳp (Weert), wetering: wētǝreŋ (Weert) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
natuursteen blauwe steen: blaw stęjn (Weert  [(harde steen om grof te malen)]  ), natuursteen: natȳrstęjn (Weert) Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i] II-3
nauw, eng eng: ing (Weert), nauw: nauw (Weert), smal: smaal (Weert), strang: strang (Weert) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)] III-4-4
nauwelijks stekende bijen kalm volk: kalǝm vǫlǝk (Weert), rustig volk: rø̜stex vǫlǝk (Weert) Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.] II-6
nauwgezet; nauwgezet persoon precies: percies (Weert), secure, een -: əd éz ənə səkūūrə (Weert), secuur: secuur (Weert), səkūūr (Weert) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel navel: navel (Weert, ... ) navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
navelbandje navelbandje: navelbandje (Weert), navelbendje (Weert, ... ) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2