18130 |
ongeluk |
malheur (fr.):
melleur (L289p Weert),
ongeluk:
ongelök (L289p Weert)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18821 |
ongelukkige |
arme kloot:
errem kloeet (L289p Weert),
arme zak:
erreme zak (L289p Weert),
pechkont:
pechko‧nt (L289p Weert)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
deel:
deil (L289p Weert),
gepongel:
gepongel (L289p Weert),
hoop:
houp (L289p Weert),
kraam:
kraom (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
pongelen:
pongele (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
rataplan:
ratteplan (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
rommel:
rommel (L289p Weert),
rotzooi:
rotzooi (L289p Weert),
troep:
troep (L289p Weert, ...
L289p Weert),
vracht:
vracht (L289p Weert),
zaakje:
zaakske (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
boel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21919 |
ongepaarde mannelijke duif |
ongepaarde doffer:
ongepaardje doffer (L289p Weert)
|
Hoe heet de jonge, nog ongepaarde mannelijke duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21921 |
ongepaarde vrouwelijke duif |
ongepaarde duivin:
ongepaardje doevin (L289p Weert)
|
Hoe heet de jonge, nog ongepaarde vrouwelijke duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25565 |
ongeschikt |
afgebakken:
āfgǝbakǝ (L289p Weert)
|
Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.]
II-1
|
17802 |
ongevoelig van de kou |
dood:
doeed (L289p Weert)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijde aarde:
ongewiedje aerd (L289p Weert),
ongewijde grond:
ongewiedje groond (L289p Weert),
protestantenhoek:
protestantenhook (L289p Weert),
zijkant:
zi-jkank (L289p Weert)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28669 |
ongezuiverde was |
ongezuiverde was:
ongǝzȳvǝrdjǝ was (L289p Weert),
rauwe was:
rǫwǝ was (L289p Weert)
|
De van honing ontdane maar nog niet gewassen raten. [N 63, 121b; Ge 37, 146; monogr.]
II-6
|
20539 |
onhandig snijden |
vraggelen:
vraggele (L289p Weert)
|
Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|