26659 |
opzakken |
opscheppen:
ǫpsxø̜pǝ (L289p Weert),
opzakken:
ǫp˲zakǝ (L289p Weert)
|
Meel in zakken doen en de gevulde zakken op het juiste gewicht brengen. [N O, 38l]
II-3
|
26205 |
opzeilen |
losdraaien:
lǫs˱dręjǝ (L289p Weert),
zeil voeren:
zęjl vø̄rǝ (L289p Weert),
zeil voorleggen:
zęjl vyǝrlęgǝ (L289p Weert)
|
Zeilen aanbrengen. [N O, 7a]
II-3
|
31600 |
opzet |
opzet:
op˲ze̜t (L289p Weert)
|
De naar boven omgebogen voorzijde van een hoefijzer. De opzet begint aan de zijgedeelten van het hoefijzer, ongeveer op de hoogte van het eerste of tweede nagelgat, en dient volgens de invuller uit P 47 om het lopen te vergemakkelijken. De opzet heeft verder nog als functie: bescherming van de voet (L 290, L 291, L 382) en voorkoming van aanstoten (L 159a, L 289, Q 121b) en struikelen (Q 18). Volgens de respondent uit Q 95 werd een opzet alleen aangebracht aan de ijzers voor de voorste hoeven. Zie ook afb. 222. [N 33, 358]
II-11
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
espres (L289p Weert)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
28065 |
opzichter |
opzichter:
ǫp˲zextǝr (L289p Weert)
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
regelen:
regele (L289p Weert)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29502 |
oren |
oren:
uǝrǝ (L289p Weert)
|
De handvatten die aan weerszijden van de mand bevestigd worden. Meestal worden de oren uit twee wissen gemaakt. Eerst wordt er een boogvormige, stevige beugelwis aan de mand bevestigd, waar vervolgens één of meer soepele wissen omheengedraaid worden. [N 40, 71]
II-12
|
25409 |
oren verwijderen |
afsnijden:
āfsnē.jǝ (L289p Weert)
|
De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69]
II-1
|
23570 |
organist |
organist:
orgenist (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
oregeldreijer (L289p Weert),
orregel (L289p Weert),
øͅrgəl (L289p Weert)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2, III-3-3
|