e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overloop overloop: oeeverluip (Weert), oeëverluip (Weert), uəvərløͅi̯.p (Weert), ūvərløͅi̯p (Weert) de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)] || overloop III-2-1
overmalen overmalen: ōvǝrmālǝ (Weert) Voor de tweede maal hetzelfde materiaal malen. [N O, 36d] II-3
overmoedig gedrag overmoed: oe‧vermood (Weert) overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)] III-1-4
overmouwen overmouwen: ōvǝrmǫu̯ǝ(n) (Weert) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overrijp, beurs gaarrijp: gieëriêp (Weert), melig: v fruit, droog en korrelig  maelig (Weert), ± WLD  maelig (Weert) melig || overrijp, rot || Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschot, restant klats: klats (Weert), klatsje: kletske (Weert), rest: rest (Weert), restje: restje (Weert) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4
overstek potdeksel: pǫt˱dɛksǝl (Weert) Soort overkapping om het inregenen vōōr in de molenkap te voorkomen. In l 265 had men daartoe een gootje aangebracht. [N O, 54i] II-3
overstekend dakgedeelte op de binnenplaats afdak: āf˱dāk (Weert) Het overstekend dakgedeelte op de binnenplaats van een gesloten hoeve. Doorgaans bevindt zich onder dit afdak een verhoogd en met kiezelsteen belegd gangpad dat rond de gehele binnenplaats en met name rond de mestvaalt gaat. Sommige benamingen voor de oversteek komen overeen met die voor dit gangpad, nl. luif en sprong. Het gangpad wordt behandeld in de aflevering over het boerenerf; hier worden, als aanvulling op de opgaven die in dit lemma zijn verwerkt, de betreffende plaatsen vermeld: luif "gangpad" in L 317, 322, 326, 422, 423, 426, 0426, 429, 430, Q 7, 9, 11, 12, 14, 22, 32, 32a, 95a, 97, 98, 99*; sprong "gangpad" in L 331, P 48, 55, Q 14, 28, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 101, 111, 112, 112b, 113, 116, 117a, 119, 121, 178, 179, 192, 196, 196a, 204a, 211, 222. Sommige benamingen van de ''dakdrup'' (zie voor het betreffende lemma aflevering I.7, de paragraaf over het erf) zijn ook opgegeven als benaming voor het overstekend dakgedeelte als geheel; ze staan achterin het lemma bijeen. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 4A, 28; N 5A, 78b; monogr.] I-6
overtrek tijk: tēk (Weert) bedovertrek III-2-1
overtroeven overtroeven: oeë`vertroeve (Weert) Overtroeven bij o.a. het bridge spelen en kruisjassen. III-3-2