28677 |
perslatwerk |
ledertje:
lęjǝrkǝ (L289p Weert)
|
Laddervormig latwerk dat over een kuip of ton gelegd wordt. Met de hand drukt de imker de perszak op dit latwerk, opdat de honing eruit kan vloeien. [N 63, 122d]
II-6
|
21417 |
persoon die altijd op de hort is |
jaksjees:
un jak sjiees (L289p Weert)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
22132 |
persoon die zorgt voor verdwaalde duiven |
opvanger:
opvenger (L289p Weert)
|
Hoe heet de persoon die zorgt voor verdwaalde duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28676 |
perszak |
honingzak:
hu.neŋzak (L289p Weert)
|
Poreuze zak van onder meer kaasdoek gemaakt, waarin de ruwe honing wordt verzameld. Men legt deze zak in de honingpers. Onder de druk van de pers komt de honing naar buiten. Wat er uiteindelijk in de perszak overblijft, heeft slechts nog waarde als bemesting. [N 63, 122b; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
33566 |
perzik |
merketon:
merketón (L289p Weert),
peers:
peers (L289p Weert),
pieërs (L289p Weert)
|
perzik [SGV (1914)] || perzik, soort: merkaton
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
reugel:
reûgel (L289p Weert),
rø̄gǝl (L289p Weert),
reuts:
reutse (L289p Weert)
|
perzikkruid || Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5, III-4-3
|
19139 |
pesterij |
gepest:
gepest (L289p Weert),
geplaag:
geploag (L289p Weert)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18627 |
pet met opstaand bovenstuk |
zijden klak:
zeeje klak (L289p Weert),
zieje klak (L289p Weert),
zije klak (L289p Weert)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
[Oorspr. opg. lulak -> (moeilijk leesbaar/1e letter misgelezen?) -> klak, rk]
klak (L289p Weert),
rond met klep aan muts; müts
klak (L289p Weert),
rond met stijve klep
klak (L289p Weert),
muts:
müts (L289p Weert)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] || platte pet
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
paetekindj (L289p Weert)
|
een petekind [patekink] [N 96D (1989)]
III-2-2
|