e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijnscheut scheut: schuut (Weert) Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)] III-1-2
pijp lots: Dae rouktj ¯n lóts met zwaore tebak: hij rookt zware pijptabak Dae luiptj d¯n hieëlen daag met di-j lóts in zien moel  lóts (Weert), pijp: Verklw. piêpke ¯n Aerde piêp  piêp (Weert) pijp III-2-3
pijpbeen pijp: pīp (Weert) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul pijpenkrul: pieepekrol (Weert) spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)] III-1-1
pijpensteel pijpenroertje: uitsluitend verklw.  piêpe-reurke (Weert) voorstuk van pijp III-2-3
pijpenstrootje bunt: beentj (Weert), smele: om pijpen schoon te maken  smeeliej (Weert) buntgras III-4-3
pik bik: bek (Weert), pik: pek (Weert) Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.] II-9
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱beŋǝr (Weert) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
piketten paaltjes: pø̜lkǝs (Weert), piketten: pikɛtǝ (Weert) De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b] II-9
pikhouweel bik: bek (Weert), bikhak: bekhak (Weert), houweel: hǫwī.l (Weert), pikhouweel: pekhǫwī.l (Weert) Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.] II-9