24667 |
plataan |
plataan:
± WLD
pletaan (L289p Weert)
|
De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34573 |
plateauwagen |
platte wagen:
platǝ wāgǝ (L289p Weert),
wagen:
wāgǝn (L289p Weert)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
33032 |
platliggen van graan |
ligt:
leqt (L289p Weert)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
29080 |
platstuk |
platstuk:
platstø̜k (L289p Weert)
|
Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87]
II-7
|
29831 |
platte kant |
bovenkant:
buǝvǝkant (L289p Weert),
onderkant:
ǫŋǝrkant (L289p Weert),
rek:
ręk (L289p Weert)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
34637 |
platte kruiwagen |
grote kruikar:
grūtǝ krukɛr (L289p Weert)
|
De platte kruiwagen is een kruiwagen waarvan de bodem uit planken bestaat, die langs de berries op scheien genageld zijn. Op de berries, schuin boven het wiel, bevindt zich het hoofdbord. De bovenrand van het hoofdbord wordt met de bodem verbonden door vier scheien, waartegen eveneens planken genageld zijn. Het hoofdbord zelf wordt door twee schuinstaande stokjes gestut. Opzij kunnen twee zijwanden op de bodem aangebracht worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Zie ook Theuwissen (1969), pag. 69-71. Deze kruiwagen komt vooral voor in het Maasland. In het noorden van Belgisch Limburg, waar de scheienkruiwagen in gebuik is, vindt men geen platte kruiwagens. [N 18, 97b; N 18, add; N G, 51 + 52b; JG 1b; L 1a-m; L 1u, 139; L 16, 19a-b; A 42, 13c-d; monogr.]
I-13
|
19417 |
plattebuiskachel |
belgische kachel:
belze kachel (L289p Weert),
beͅlzə kaxəl (L289p Weert),
belgische stoof:
beͅlzə stuəf (L289p Weert),
berenklauw:
bēͅrəklau̯ (L289p Weert),
berenpoot:
bēͅrəpūət (L289p Weert),
brabantse kachel:
broabentjse kachel (L289p Weert),
plattebuiskachel:
platte buiskachel (L289p Weert)
|
belgische kachel || kachel met drie poten || Lange kookkachel met langwerpige platte buis en zichtbare pot (boerenkachel, leuvense kachel, platte buis (kachel) [N 79 (1979)] || plattebuiskachel
III-2-1
|
30170 |
platvol voegen |
gelijkvol voegen:
gǝlīk˲vǫl [voegen] (L289p Weert),
platvol voegen:
plat˲vǫ.l [voegen] (L289p Weert)
|
Metselvoegen met mortel volstrijken zodat de voorkanten ervan gelijk liggen met die van de stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(voegen)' het lemma 'Een muur voegen'. [N 32, 34a]
II-9
|
30169 |
platvol werk |
plat voegwerk:
plat ˲vōxwęrǝk (L289p Weert)
|
Wijze van voegen waarbij de voorkant van de voeg gelijk ligt met die van de metselsteen. [N 32, 34a; monogr.; N 32, 29d]
II-9
|
23528 |
plechtig |
feestelijk:
fieestelek (L289p Weert),
plechtig:
plechtig (L289p Weert)
|
Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|