32868 |
reepje overschietend gras |
met strop maaien:
mit strøp mɛi̯ǝ (L289p Weert)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
30179 |
regels |
richels:
rexǝls (L289p Weert)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
raengel (L289p Weert),
rengel (L289p Weert),
(zo wordt het ook genoemd).
raegen (L289p Weert),
Aanvulling op laatste pagina, na vraag 54: t raingeltj det t zijktj.
raingel (L289p Weert)
|
regen || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
raigenboōg (L289p Weert),
rengelboég (L289p Weert)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijs:
bies (L289p Weert),
biées (L289p Weert),
bijsje:
bieske (L289p Weert)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
druppelen:
dröppele (L289p Weert),
regenen:
raegene (L289p Weert),
raengele (L289p Weert),
rengele (L289p Weert),
sausen:
sause (L289p Weert),
souse (L289p Weert)
|
regenen || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
caban (fr.):
kabang (L289p Weert, ...
L289p Weert),
gabardine (fr.):
Vgl. Fr. gabardine.
gabberdien (L289p Weert),
regenjas:
rèngeljas (L289p Weert),
regenmantel:
rèngelmantel (L289p Weert)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] || regenjas van wol, katoen of zijden stof
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
regenpijpen:
raigenpiepe (L289p Weert),
rengelpiepe (L289p Weert)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25180 |
regenwolkje |
waterwolkje:
waterwöllekske (L289p Weert),
waterzonnetje:
waterzunke (L289p Weert)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
pierik:
peerik (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
pēērik (L289p Weert, ...
L289p Weert),
WLD
peerik (L289p Weert, ...
L289p Weert),
worm:
wôrrem (L289p Weert),
WLD
worrem (L289p Weert)
|
pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || pier, regenworm || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|