26489 |
rijngat |
huis:
hu.s (L289p Weert)
|
Het vierkante gat in het midden van de viertakrijn waar de kop van het staakijzer (bij watermolens) of de kleine spil (bij windmolens) in past. Zie ook afb. 80. [N O, 15f; Jan 124; Coe 102]
II-3
|
26490 |
rijnspie |
rijnwiggen:
riǝnwegǝ (L289p Weert),
spietjes/spijtjes:
spikǝs (L289p Weert),
spieën/spijen:
spi.jǝ (L289p Weert),
spęjǝ (L289p Weert)
|
De wiggen of spieën waarmee de verschillende rijntypes in de loper worden vastgezet. [N O, 15g]
II-3
|
26480 |
rijntakgaten |
boutgaten:
bǫwt˲gātǝ (L289p Weert),
putgaten:
pø̜t˲gātǝ (L289p Weert),
rijngaten:
[rijn]gātǝ (L289p Weert)
|
De twee, drie of vier in de molensteen uitgekapte gleuven waarin de takken van de rijn zijn vastgespied of ingegoten. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 18q; Vds 130]
II-3
|
26479 |
rijntakken |
klauwen:
klawǝ (L289p Weert),
rijntakken:
[rijn]tɛk (L289p Weert),
takken:
tɛk (L289p Weert)
|
De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L289p Weert)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
rieme (L289p Weert),
rouwvriezen:
rouwvreeze (L289p Weert)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L289p Weert, ...
L289p Weert),
rīēm (L289p Weert),
wit op de bomen:
wit oppe beim (L289p Weert)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
erteriezer (L289p Weert, ...
L289p Weert),
voor erwten
êrteriêzer (L289p Weert),
rijs:
ries (L289p Weert, ...
L289p Weert),
riesder (L289p Weert),
riezer (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijshout || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
21082 |
rijstepap |
rijstepap:
riêstepap met sókker en kenieël (L289p Weert)
|
rijstepap met suiker en kaneel
III-2-3
|