26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvløxt (L289p Weert),
kruis:
krȳs (L289p Weert)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
24235 |
roek |
kraai:
krèj (L289p Weert),
roek:
roek (L289p Weert, ...
L289p Weert),
schurftkraai:
schörreftkrej (L289p Weert)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21938 |
roekoeën |
koeren:
koeere (L289p Weert)
|
Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
eend:
ē̜ntj (L289p Weert),
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L289p Weert)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
gans:
gǭs (L289p Weert),
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L289p Weert)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
eendje:
ē̜ntjǝ (L289p Weert),
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L289p Weert)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|
34553 |
roep- en lokwoord voor de jonge gans |
gansje:
gø̜̄skǝ (L289p Weert),
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L289p Weert)
|
[VC 14, 2q (r]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hen:
hen (L289p Weert),
juuk, juuk, juuk:
jyk, jyk, jyk (L289p Weert),
kip, kip, kip:
kip, kip, kip (L289p Weert),
tie, tie, tie:
ti, ti, ti (L289p Weert),
tik, tik:
tik, tik (L289p Weert)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
bonte:
bonte (L289p Weert),
koe:
kou̯ (L289p Weert),
kom maar:
kǫm mɛr (L289p Weert),
zwarte:
zwarte (L289p Weert)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kiere, kiere, kiere:
kirǝ, kirǝ, kirǝ (L289p Weert),
kuus:
kus (L289p Weert),
kuusje:
kyskǝ (L289p Weert)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|