19865 |
roet2 |
roet:
rōt (L289p Weert)
|
roet
III-2-1
|
30107 |
roetschuif |
roetschuif:
rōtsxȳf (L289p Weert)
|
Schuifje aan de voet van de schoorsteen waardoor roet naar buiten kan worden gehaald. [N 32, 26c; monogr.]
II-9
|
21095 |
rog |
rog:
vis
rog (L289p Weert),
WLD
rog (L289p Weert)
|
Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)] || rog
III-2-3
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L289p Weert),
rog(ge):
rǫkǝ (L289p Weert)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
brood:
broeëd (L289p Weert),
broeët (L289p Weert),
broot (L289p Weert),
pompernikkel:
Druuëge pómpernikkel
pómpernikkel (L289p Weert),
zwartbrood:
zwertbroeët (L289p Weert)
|
grof roggebrood || roggebrood [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
26446 |
roggesteen |
roggesteen:
rǫgǝstęjn (L289p Weert),
voersteen:
vōrstęjn (L289p Weert)
|
Een molensteen of molensteenkoppel waarmee bij voorkeur rogge of veevoer gemalen wordt. In l 292a, l 318, l 321 en Q 204a gebruikte men daarvoor een kunststeen. [N O, 17f]
II-3
|
26063 |
rok |
zijplanken:
ze.jplɛŋk (L289p Weert)
|
De neerhangende houten bekleding van de molenkast. [N O, 49e]
II-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
bovenrok:
bōōverok (L289p Weert),
rok:
rok (L289p Weert)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
tiereteien rok:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
teertèjerok (L289p Weert),
tiereteien schort:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
teertejeschört (L289p Weert)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
schort:
schört (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || rok || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|