19404 |
rug van het lemmer |
het bot:
⁄t bot (L289p Weert),
rug:
rök (L289p Weert)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
ruggegraot (L289p Weert),
röggegraat (L289p Weert),
röggegraot (L289p Weert),
ruggenstrang:
rugkestrank (L289p Weert),
Van dieren !!!
röggestrank (L289p Weert),
rugstrang:
rökstrank (L289p Weert)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
werevel (L289p Weert),
werrevel (L289p Weert),
wérvel (L289p Weert),
wörvel (L289p Weert)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
vliegennet:
[vliegennet] (L289p Weert)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜krēm (L289p Weert)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21936 |
ruien |
ruien:
ròje (L289p Weert),
ruizelen:
ruuzele (L289p Weert),
ruûzele (L289p Weert),
meer van kippen dan van zoogdieren
ruuzele (L289p Weert)
|
Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)] || ruien || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-3-2, III-4-1
|
32578 |
ruige mest |
vers mest:
vø̜rs [mest] (L289p Weert),
verse mest:
vø̜rsǝ [mest] (L289p Weert)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rōēke (L289p Weert)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
ruule (L289p Weert),
ruuële (L289p Weert),
ruûle (L289p Weert)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Ruilen.
III-3-2
|
25944 |
ruimende wind |
ruimende wind:
rumǝndjǝ wentj (L289p Weert)
|
[N O, 9f]
II-3
|