e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schelpkalk schelpkalk: sxɛlǝpkalǝk (Weert) Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a] II-9
schemeren schemeren: (bie ei schemerlempke).  schemeren (Weert), In het halfdonker zitten.  schiemere (Weert) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen dol worden: wurtj dôl (Weert), schemeren: t scheemertj mich vuur mien auge (Weert), t scheemertj vur m`n ouge (Weert), t schemerdje mich vör mien auge (Weert), t schiemertj (Weert) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond avonddonker: aovuntjdônkel (Weert), grauw: grouw (Weert), schemering: schemering (Weert, ... ), uilenvlucht: WB.  uûlevluuëg (Weert), valavond: (meervoud: valaovundje).  val⁄aovuntj (Weert) avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenen schenen: sxēnǝ (Weert) Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.] II-12
schenkel mergpijp: mergpiēp (Weert), schenk: schi‧nk (Weert) schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
schenkel, formeel formeel: vǝrmiǝl (Weert), mal: mal (Weert), schenkel: sxeŋkǝl (Weert) Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.] II-9
schenkkan bierkaraf: beerkraft (Weert), jeneverkaraf: zjenaiverkraft (Weert), karaf: karaft (Weert), kraf (Weert), kəraf (Weert), likeurkaraf: likeurkraf (Weert), waterkaraf: waterkraf (Weert), waterkraft (Weert) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || waterkan, glazen wijn- of likeurkan III-2-1
schep meelschup: mę̄lsxø̜p (Weert), schepper: sxø̜pǝr (Weert) De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.] II-3
schepkorf schepkorf: sxø̜pkø̜rǝf (Weert) Klein, breed korfje zonder vlieggat waarmee men de zwerm vangt. In de kop is meestal een stalen ring of een touwtje bevestigd waar de duim door gestoken kan worden en waarmee het korfje eventueel aan een tak gehangen kan worden. [N 63, 84b; N 63, 3g; N 63, 2b; monogr.] II-6