26612 |
scherpmeel |
scherpmeel:
sxęrǝpmę̄l (L289p Weert)
|
Het met stof vermengde, eerste meel nadat de molenstenen gescherpt zijn. Nadat de blauwe steen gescherpt was, maalde men in l 265 de eerste keer voergraan. Dit gebeurde ook vōōr het malen van boekweit. [N O, 37f]
II-3
|
34275 |
scheuken |
schuren:
sxōrǝ (L289p Weert)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
sxōrpǭl (L289p Weert),
sxǭrpǭl (L289p Weert)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
29113 |
scheur |
scheur:
sxȳr (L289p Weert)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
26397 |
scheut |
kiem:
kim (L289p Weert),
scheut:
sxø̄t (L289p Weert),
sxūǝt (L289p Weert),
scheutje:
sxȳtjǝ (L289p Weert)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
26226 |
schichten |
asveren:
as˲vę̄rǝ (L289p Weert),
veren:
vę̄rǝ (L289p Weert)
|
Vier ijzeren vleugels in kruisvorm waarmee een ijzeren askop in een houten molenas bevestigd kan zijn. Zie ook het lemma ɛvleugelɛ. Het betreft daar een vergelijkbare constructie aan het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10p]
II-3
|
33908 |
schiefelbeen |
schieverbeentjes:
šēvǝrbęi̯nkǝs (L289p Weert)
|
Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.]
I-9
|
30442 |
schieter |
schieter:
sxētǝr (L289p Weert),
sieranker:
sēraŋkǝr (L289p Weert),
sierijzer:
sēris˱dǝr (L289p Weert)
|
Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.]
II-9
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
scheetgebedje (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23637 |
schietgebedjes doen |
schietgebedjes doen:
scheetgebedjes doon (L289p Weert)
|
Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|