19385 |
sierkleedje, antimakassar |
stoeldoekje:
stooldukske (L289p Weert),
stoelkleedje:
antimakessar
stoolkledje (L289p Weert)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30147 |
sierlaag |
band:
ba.nt (L289p Weert),
plint:
plent (L289p Weert),
tussenlijst:
tø̜sǝlīst (L289p Weert)
|
Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f]
II-9
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjelendoek:
fraanjeledook (L289p Weert),
neusdoek:
nuisdook (L289p Weert)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
segaar (L289p Weert),
Verklw. segaerke ¯n Segaarebéntje: sigarenbandje
segaar (L289p Weert)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
pijpje:
piepke (L289p Weert),
roortje:
Uitsluitend verklw.
reurke (L289p Weert),
sigarenpijpje:
segarepīepke (L289p Weert),
spitsje:
spitske (L289p Weert)
|
buisje van tabakspijp, sigarenpijpje || sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20880 |
sigaret |
sigaret:
Verklw. segrétje
segrét (L289p Weert)
|
sigaret
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijs:
seis (L289p Weert)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17752 |
sik |
sik:
sek (L289p Weert),
siek (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
28694 |
sikkel |
zichel:
zexǝl (L289p Weert),
zēxǝl (L289p Weert)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
28416 |
simplexkast |
simplex:
simplex (L289p Weert)
|
Een van de vele soorten bijenkasten. De Simplexkast is uitgerust met het zogenaamde Simplexraam, dat een breedte/lengte heeft van 356 mm en een hoogte van 216 mm. Ze kan enkel- of dubbelwandig zijn (De Roever, pag. 189). Het Simplexraam behoort tot de liggende groep van ramen. Ondanks de vele tekortkomingen, zoals een te klein vlieggat, te dun hout en een te klein dak, heeft de Simplexkast een enorme vlucht genomen meer door haar goedkoopte dan door kwaliteit. Aan de Engelse Simplexkast kleven die tekortkomingen minder. In Nederland heeft men nog een Verbeterde Simplex op de markt gebracht waarin de ergste gebreken van de Simplexkast zijn vermeden. [N 63, 9]
II-6
|