33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaaj (L289p Weert)
|
sla
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
houw dig um dien oeren (L289p Weert),
houwe (L289p Weert),
slaan:
bunt ɛn blāuw gəslāgə (L289p Weert),
slaon (L289p Weert),
slaon dich om dien oire (L289p Weert),
sloan (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
sloan uch um eur oeëre (L289p Weert)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sloap (L289p Weert)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slaopmuts (L289p Weert),
slaopmöts (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
braslapje:
cf. WNT s.v. "brassen (I) - daarnaast tevens brossen
braslepke (L289p Weert),
slabbertje:
slabbertje (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
zeverlapje:
zeiverlepke (L289p Weert)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
bijl:
bil (L289p Weert),
hiep:
hi.p (L289p Weert)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|
25407 |
slachtbrug |
grup:
grøp (L289p Weert)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (L289p Weert)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25426 |
slachthout |
hijsboom:
hīsbǫwm (L289p Weert),
kromhout:
kromphǫwt (L289p Weert),
scheper:
sxē.pǝr (L289p Weert),
sxī.pǝr (L289p Weert)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
17871 |
slag |
fleer:
flaer (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
klap:
klap (L289p Weert),
klets:
klets (L289p Weert, ...
L289p Weert),
opneuker:
opnuuker (L289p Weert),
pets:
pets (L289p Weert),
slag:
slaag (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
slaeg (L289p Weert, ...
L289p Weert),
sleeg (L289p Weert),
veeg:
vaeg (L289p Weert, ...
L289p Weert),
wiks:
wieks (L289p Weert)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|