e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spotvogel filip: fielip (Weert), jongensnaam? cf BtS 209, ontl;eend aan "philippica", heftige strafrede of aan bargoens philippus, gouden daalder  fiejlip (Weert), geelborstje: gèèlbòrsje (Weert), tekteguut: tekteguût (Weert) spotvogel || spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)] III-4-1
spouw spouw: spǫw (Weert) De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.] II-9
spouwanker haak: hǭk (Weert  [(meervoud: hø̜̄k)]  ), spouwanker: [spouw]aŋkǝr (Weert), spouwhaak: [spouw]hǭk (Weert  [(id)]  ) Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.] II-9
spouwlat spouwlat: [spouw]lat (Weert), tochtlat: tochtlat (Weert) Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.] II-9
spouwmuur spouwmuur: spǫw[muur] (Weert) Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.] II-9
sprang hol: hǫl (Weert), stelgat: stęlgāt (Weert), steloog: stęlǫwx (Weert) IJzeren oog waarmee de vang(plank) aan de vangbalk is bevestigd. [N O, 12b] II-3
spreekwoord gezegde: gezagdje (Weert) Noem het (dialect)woord voor: een uitspraak zoals: "oost, west, thuis, best"? [spreekwoord] [N 102 (1998)] III-3-1
spreeuw spreeuw: spreeft (Weert), spreeuft (Weert, ... ), spreiuw (Weert), sprie-e-ft (Weert), sprieft (Weert), sprieëft (Weert), sprīējft (Weert), sprîêft (Weert) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Weert, ... ), kallen (Weert), neet haard kalle (Weert), praten: praoten (Weert) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprenkelen sprinkelen: sprinkele (Weert) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4