20677 |
stamppot |
potage:
Fr. potage
petaa’zie (L289p Weert),
stamp:
sta‧mp (L289p Weert)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || stamppot
III-2-3
|
20757 |
stamppot met stokvis |
pratmoes:
pratmoos (L289p Weert)
|
stamppot van stokvis met aardappelen, gestoofde groenten en aardappelmoes
III-2-3
|
25936 |
stand voor het midden |
rouwstand:
rouwstand (L289p Weert)
|
De stand waarbij de rechtstaande roede net vōōr het midden is. De bovenste wiek bevindt zich dan rechts van een denkbeeldige, verticale lijn. Zie ook afb. 4. Invullers uit K 357, l 330 en P 51 kenden voor deze stand geen specifieke naam. In de drie plaatsen was de betekenis echter: ø̄sterfgeval in de familieø̄. Achter de plaatscode is tussen ronde haken opgenomen wat de stand vōōr het midden in de betreffende plaats betekende. [N O, 8d; N O, 8c; N O, 8f]
II-3
|
25934 |
stand voorbij het midden |
bilstand:
bilstand (L289p Weert)
|
De stand waarbij de rechtstaande roede net voorbij het midden is. De bovenste wiek bevindt zich dan links van een denkbeeldige, verticale lijn. Zie ook afb. 3. In l 265 kon men aan deze stand zien dat er niet gemalen werd wegens reparaties, terwijl in K 353, l 289, l 318, l 321 en l 374 bij deze stand de molenstenen gescherpt werden. In K 357 en P 51 werd het wiekenkruis zo geplaatst bij een geboorte in de familie van de molenaar. In l 164 duidde de stand in het algemeen vreugde aan, bijvoorbeeld ter gelegenheid van een geboorte. In l 289 en l 316 daarentegen werd de stand gebruikt om rouw aan te geven. Achter de plaatscode is tussen ronde haken opgenomen wat de stand voorbij het midden in de betreffende plaats betekende. [N O, 8c; N O, 8e; N O, 34a add.]
II-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
stantbe.lṭ (L289p Weert)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
25987 |
standerd |
staanderd:
stǭndǝrt (L289p Weert),
standaard:
standaard (L289p Weert)
|
De zware verticale houten balk waar de vierkante romp of molenkast van de standerdmolen op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42a; A 42A, 90; Sche 12]
II-3
|
25988 |
standerdband |
knuppelband:
knø̜pǝlba.nt (L289p Weert)
|
De brede ijzeren band ter versteviging om de standerdnok. [N O, 42b]
II-3
|
25998 |
standerdhals |
kastdeel:
kas˱dęj.l (L289p Weert)
|
Het rond afgewerkte bovenste gedeelte van de standerd waarop de standerdnok rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42p]
II-3
|
25960 |
standerdmolen |
kast:
kast (L289p Weert),
staanderdmolen:
stǭndǝrtmyǝlǝ (L289p Weert),
standaardmolen:
standārt[molen] (L289p Weert)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
25999 |
standerdnok |
hoed:
hoed (L289p Weert)
|
Het bovenste pinvormige uiteinde van de standerd waar de steenbalk op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42q]
II-3
|