20579 |
stiekem eten |
moffelen:
móffele (L289p Weert),
sneuken:
snuike (L289p Weert)
|
ergens stilletjes zitten te eten || stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L289p Weert),
var:
vɛr (L289p Weert)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stieef (L289p Weert),
stieëf (L289p Weert),
stîêf (L289p Weert)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
knotskop:
knótskop (L289p Weert),
moeskop:
mooskop (L289p Weert),
neetoor:
neetoeër (L289p Weert),
stekel:
stiechel (L289p Weert),
stijfkop:
stieefkop (L289p Weert, ...
L289p Weert),
stijfvreter:
stiêfvrieëteer (L289p Weert),
warse, een -:
waerse (L289p Weert)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || stijfkop || stijfkop, koppig persoon || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
waers (L289p Weert)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
samen met znd 7, 48
stīf (L289p Weert),
stijfsel:
stiefsel (L289p Weert),
samen met znd 7, 48
stīfsəl (L289p Weert)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] || Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijf:
stief (L289p Weert),
stijfsel:
stiefsel (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)] || stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaat:
mōrplāt (L289p Weert)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
30015 |
stijve mortel |
droge knaspert:
drȳgǝ knaspǝrt (L289p Weert)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (L289p Weert)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|