e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trant gaan, het -: goan (Weert), gang: gank (Weert), loop: lui.p (Weert) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: unne smale trap (Weert) trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapfundering fondament met versnijding: fǫndǝmɛnt męt ˲vǝrsnijeŋ (Weert), versneden fundament: vǝrsni.jǝ føndǝmɛnt (Weert) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trapleuning leun: lȳǝn (Weert), leuning: lø̜̄neŋ (Weert) De leuning van de molentrap. Zie ook afb. 21. [N O, 48k] || Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-3, II-9
trappelen trampelen: tra.mpele (Weert), trampele (Weert) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappist pater (lat.) van de achelse kluis: paater vanne achelse kloes (Weert) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede roede: rooj (Weert), roede voor de traploper: rū.i̯ vøͅr də trapløͅi̯pər (Weert) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || traploperroede III-2-1
trapspie kraphout: kraphǫwt (Weert), stelwig: stęlwex (Weert) Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211] II-3
traptreden treden: trɛ.jǝ (Weert) De treden van de molentrap. [N O, 48h] II-3
trapwangen trapkanten: trapkantǝ (Weert) De zijplanken of zijbalken van de molentrap waartussen de treden zitten. Zie ook afb. 21. [N O, 48g] II-3