e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tros vruchten trodzel: tródzel (Weert), tros: tros (Weert), trosje: ± WLD  trōske (Weert) Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)] || tros [ZND 32 (1939)] I-7
trosanjer geroffel: snóffel (Weert) trosanjer III-2-1
trossen poezen: puzǝ (Weert) Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13] I-10
trots groots: gruuts (Weert), gruuëts (Weert), wreed: vrieët (Weert) trots || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)] || verwaand, trots III-1-4
trotsheid grootsigheid: gruutsigheid (Weert), gruuëtsigheit (Weert) het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || verwaandheid III-1-4
trouwboekje trouwboekje: trouwbukske (Weert, ... ) het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)] || trouwboekje III-2-2
trouwen trouwen: trouwe (Weert, ... ) door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || trouwen || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
trouwkostuum bruidegom trouwpak: trouwpak (Weert) het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] III-2-2
trouwpak trouwpak: trouwpak (Weert, ... ) trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)] III-1-3
trouwring trouwring: trouwrink (Weert) een trouwring [N 96D (1989)] III-2-2